Ooit werd het bestaan van engelen niet betwijfeld. Engelen waren tussenwezens. Tussen God, een en al Geest, en wereld, vol materie. Je vond ze in de tussenstadia op het lange pad van materie naar Geest en omgekeerd van Geest naar materie.
De Reformatie maakte daar korte metten mee. De mens stond alleen voor God met geen engel daar tussen. Toch wilde Luther de engelen niet meteen afdanken. In een preek op Sint Michaëlsdag (29 september) zegt Luther tegen de kinderen, dat ze God niet alleen moeten danken voor hun ouders, maar ook dass du einen Engel hast. Engelen zijn wachters. In de nacht zitten ze rond ons bed zodat de duivel ons met rust laat. In het dagelijks leven behoeden ze ons voor gevaren en op reis gaan ze met ons mee.
In Luthers preek horen engelen bijna tot de familie. zij het onzichtbaar. Het zijn geen tussenwezens meer, die hoog boven de mensenwereld hemelse sferen vullen met het geruis van hun vleugels. L.F. de Graaff laat in zijn vorige maand verschenen proefschrift zien hoe de bijbelse engelen in die hemelse sferen terechtkwamen. Dat ging via het neoplatonisme -een filosofische stroming die voortbouwde op Plato en net als deze een scherp onderscheid maakte tussen geest en materie. Het allerhoogste, God, was puur geest. De materie, het stoffelijke, het laagste. Tussen het hoogste en het laagste hervond zich een onmetelijke ruimte, die het neoplatonisme opvulde van tussenwezens. Hoe dichter bij het hoogste, hoe meer geest. Hoe dichter hij het laagste, hoe meer materie. De mens, veel materie, maar ook geest, moest op pad. Omhoog naar de Geest door het stoffelijke te onderdrukken en meer en meer te vergeestelijken.
Omstreeks 500 duiken er onder de naam van Dionysius de Areopagiet geschriften op, waarin de tussensferen van het neoplatonisme vervangen worden door bijbelse engelensferen. Helemaal boven serafs, cherubs en tronen. Dan heerschappijen, machten en krachten. En ten slotte vorstendommen, aartsengelen en gewone engelen. Hoe hoger, hoe meer geest, hoe meer reiniging, verlichting en vervolmaking. Onderaan buigt de laagste rang engelen zich naar de mensen. Ook dat volgens strikte hiërarchie. Eerst naar de bisschoppen, dan naar de priesters en ten slotte naar de diakenen. Over leken wordt niet gepraat.
Dionysius' invloed op de oosterse kerk is te vergelijken met die van Augustinus (354-430) op de westerse. Ook Augustinus was een neoplatonist die de afstand tussen God en mens opvulde met engelen. Zij het dat zijn engelen een andere functie hadden. Bij Dionysius weerspiegelden zij de hemelse orde. Bij Augustinus zijn het modelfiguren voor godskennis. Engelen laten zien wat voor leven je moet leiden om godskennis te hebben en te houden. Hun recept zal niet verrassen: veel geest en geen materie, lees seksualiteit en andere lichamelijkheid.
Voor Luther was alleen het Woord de bron van godskennis. Engelen waren daarbij niet nodig, al wilde hij ze als beschermengelen niet missen. Ook Calvijn wilde de engelen om die reden niet kwijt. Hij zag ze minder als persoonlijke helpers, zoals Luther, en meer als helpers van Gods voorzienigheid, die in het algemeen voor ons zorgen en ons behoeden voor gevaar.
Zo hielden de engelen het nog een tijdje vol. Als hulpjes van God. Maar de glans was er af. Echt nodig om God te bereiken waren ze niet meer en met het geloof in Gods zorgende voorzienigheid verdwenen in deze eeuw ook de engelen van het toneel.
L.F. de Graaff vindt dat niet zomaar jammer, hij vindt het noodlottig. Engelen hoorden bij een hiërarchische orde. Bij een God die hoog verheven is in heiligheid. Hij heeft zijn proefschrift opgedragen aan de nagedachtenis van zijn vader dr. F. de Graaff, die haast als een oud-testamentische profeet in boek na boek de westerse cultuur de crisis aanzegde. De zoon ziet diezelfde crisis en beschouwt het verdwijnen van de engelen als symptoom daarvan. Hij ziet een gelijkgeschakelde cultuur die wordt bepaald door middelmaat en publieke opinie. Daar hoort een vriendelijke God bij, die dichtbij de mensen staat. Als er al eens engelen verschijnen, dan zijn dat vriendelijke helpers die niks gemeen hebben met de vurige gestalten die we kennen van de profeet Jesaja of het bijbelboek Richteren.
De vader, F. de Graaff, zag een verband tussen de crisis in de westerse cultuur en de dood van de God van het christendom. Psalm 82 ('God staat in de vergadering der goden. Hij houdt gericht te midden der goden') legde hij zo uit, dat de God van Israël de God van het christendom heeft geoordeeld omdat deze laatste niet genoeg barmhartigheid betracht heeft. Als uitweg in de crisis ziet hij slechts het gebed tot JHWH waarmee de psalm besluit. In de vertaling van Buber: Erhebe dich, Gott richte das Erdreich! Denn du bists der zu eigen hat die Weltstämme alle. Zijn zoon vindt psalm 82 te veel een zwerfsteen in het Oude Testament om zo'n centrale rol te rechtvaardigen. Hij pleit voor herbezinning op Gods heiligheid door de engelen terug te zetten op de kerkelijke agenda en Bijna Dood Ervaringen serieus te nemen. De kerk moet er volgens hem oog voor krijgen dat mensen in de hele wereld ervaringen hebben van transcendente wezens. Hij citeert Karl Barth die ooit zei dat waar men engelen ontkent, men ten diepste de God van Israël ontkent. Het citaat vormt de brug naar het denken van zijn vader.
Ik voel veel voor De Graaffs pleidooi voor herbezinning op het Heilige. Tegelijk vraag ik me af of dat moet gaan via postmoderne engelenervaringen. De vraag lijkt me eerder hoe in een ontheiligde wereld het Heilige een plaats te geven. De kerk staat wat dat betreft niet met lege handen. Haar eigen traditie biedt een schat van ervaring. Met de crisis van het Heilige is onze tijd immers de eerste noch de enige. Laat de bezinning daar maar beginnen. Die engelen komen er dan van zelf wel bij.
Dr. L.F. de Graaff. De verdwijning der engelen uit kerk en theologie - Engelen. Oude voorstellingen en nieuwe ervaringen. ISBN 9023915380; Boekencentrum 22,50